Lasforum

Las processen en las apparaten => Las processen algemeen => Topic gestart door: Patrick op 4 juni 2010, 18:39:15

Titel: Begrippenlijst
Bericht door: Patrick op 4 juni 2010, 18:39:15
Begrippenlijst (toevoegingen welkom!)

A

Ampère: De stroomsterkte.
 
B

Bar: Een oudere eenheid om de gasdruk te meten of aan te geven.
Backinggas: Gas om de achterzijde van je las te beschermen.
Beschermgas: Een gas dat tijdens het lassen aan het proces wordt toegevoegd met als doel het vloeibare materiaal te beschermen tegen invloeden van buiten, daarnaast zorgt dit gas bij sommige processen voor een stabielere boog.
BMBE lassen: Booglassen met beklede elektrode (Engels: SMAW Shielded Metal Arc Welding)
Boogspanning: De elektrische spanning tussen elektrode en werkstuk als de boog brandt.
Boogstroom: De elektrische stroom tussen elektrode en werkstuk als de boog brandt.

C

C02: Koolzuurgas.
Comprimeren: Samenpersen.
Centrisch geplaatst: Binnen het middelpunt, in het midden.
 
D

Dampspanning: De druk van de damp van vloeibare C02 in een afgesloten fles.
Desoxidatiemiddelen: Stoffen die zuurstof binden.
Downslope: Het langzaam afbouwen van je stroomsterkte bij het lassen ter voorkoming van een eindkrater.
Diameter: De doorsnede.
Dwarsscheur: Scheur in de las dwars op de lasrichting.
Dynamische belasting: Wisselend belasting niveau met bepaalde frequentie.
 
E

Eindkrater: Holte aan het einde van een lasrups veroorzaakt door te snel afkoelen.
Elektrode: Een stroomgeleider; een metalen draad of plaatje waar elektriciteit doorheen kan stromen, toevoegdraad.
Excentrisch geplaatst: Buiten het middelpunt, niet in het midden.


F

Ferro metalen: Metalen en legeringen waarbij het hoofdbestanddeel ijzer is.
Filtergradatie: De lichtdoorlating (van lasbrillen).
Flexibel: Makkelijk te buigen, soepel.

 
G

Gasbooglassen: Een lastechniek waarbij gas en elektriciteit gebruikt worden.
Gevulde draad lassen: Gasbooglassen met een afsmeltende holle lasdraad waarin zich metaalpoeder of ander poeder bevind (Engels: FCAW: Flux Cored Arc Welding).
Grondlaag: De eerste laag die in een naad gelegd wordt bij meer lagen lassen.
 
H

Haspel: Een toestel om slangen of draad op of af te winden.
Homogeniteit: Het overal hetzelfde zijn.
Hooggelegeerd staal: Staal met meer dan 5% aan legeringelementen (chroom, Molybdeen etc.).
Hot-Start: Het starten met een hoge stroom voor snellere inbranding.
 
I

Inert: Niet-reagerend.
Inkarteling of randinkarteling: Scherpe groef direct naast de las veelal veroorzaakt door te hoge boogspanning of onvoldoende vullling.
 
K

Karakteristiek: Speciaal, specifiek, eigenschap (van een stroombron).
Kerfslagwaarde: De energie (in joule) opgenomen door een gestandaardiseerd proefstaafje met kerf tijdens het schokbelasting met gestandaardiseerde hamer.
Koolstof equivalent: Een getal dat de invloed van alle in een materiaal aanwezige legeringelementen op de hardbaarheid van staal weergeeft.
 
L

Lasparameter: Een bepaalde laswaarde.
Laaggelegeerd staal: Staal met maximaal 5% aan legeringelementen (Chroom, Molybdeen etc.).
Langsscheur: Scheur in de las of de door warmte beïnvloede zone in de lasrichting.
Lasmethode: Voorgeschreven volgorde van handelingen voor het maken van een lasverbinding.
Lasmethodebeschrijving (LMB): Document waarop alle essentiële parameters van een lasmethode zijn vastgelegd om reproduceerbaarheid te garanderen.
Lasmethode kwalificatie: Het beproeven van een proefstuk welke geproduceerd is volgens vooraf in een lasmethode beschrijving vastgelegde parameters.
Lassen: Het homogeen tot één geheel verbinden van delen met behulp van warmte.
Lasserkwalificatie: Het beproeven van een proefstuk om de vaardigheid van een lasser aan te tonen.
Lasstroom: Zie boogstroom (boogstroom is overigens een uitdrukking die ik nog nooit gehoord heb).
Lasparameters: Alle instellingen en essentiële gegevens direct van invloed op de kwaliteit van een las.
Lastoevoegmateriaal: Materiaal dat aan de lasboog wordt toegevoegd tijdens het lassen.
Legeren: Verschillende metalen tot een geheel met elkaar vermengen door ze te smelten.
 
M

Massief: Helemaal gemaakt van het materiaal dat je aan de buitenkant ziet.
Menggas: Verschillende soorten gas door elkaar.
MIG / MAG lassen: Gasbooglassen met afsmeltende elektrode, Metal Inert Gas / Metal Active Gas (engels: GMAW: Gas Metal Arc Welding).
Microstructuur: De structuur van materialen op microscopisch niveau.


 
N

Neersmelt: De hoeveelheid afgesmolten toevoegmateriaal.
Non-ferro metalen: Metalen en legeringen waarbij het hoofdbestanddeel niet door ijzer gevormd wordt maar door bijvoorbeeld Aluminium, Koper of Nikkel.
 
O

Ohm: Weerstand.
Onder Poederdek lassen(OP lassen): Lassen met een continue aangevoerde lasdraad waarbij de vlamboog zich onder een laag beschermend poeder bevindt (Engels SAW: Submerged Arc Welding).
Ongelegeerd staal: Staal dat naast het aanwezige koolstof en mangaan geen legeringelementen bevat.
Onvolkomenheid: Onbedoelde onregelmatigheid of afwijking in geometrie in een lasverbinding.
Oplossend gloeien: Het warmte behandelen in een bepaald temperatuur bereik met als doel ongewenste verbindingen (o.a. Cr- carbiden etc.) welke tijdens het lassen zijn ontstaan in de materiaal structuur te doen oplossen.
Opmenging: Mate (in %) waarin het lasmetaal van een rups wordt vermengd met het onderliggende materiaal.
 
P

Pascal: De nieuwe eenheid om druk aan te geven, 1 bar is 100.000 pascal, of 100 kpa of 0,1 Mpa.
Porositeit: Kleine openingen in een vaste stof.
Pulsed-arc: Lassen met twee stroomhoogten.
Pulserende stroom: Continu ritme van hoge en lage stroomsterkte.
Puls lassen: Lassen met een pulserend stroom.


R

Rek: Het verlengen van een materiaal onder belasting.
Rekgrens: De maximale trekbelasting die een materiaal kan verdragen per mm2 alvorens dit begint te rekken.
 
S

Short-arc: Kortsluitbooglassen.
Silikaten: Bruine schilfers op en naast de las, slakresten.
Slakinsluiting: Een gevulde poreusheid opgesloten in de las en afkomstig van de smeltbad bescherming (elektrode bekleding of laspoeder).
Sluitlaag: De laatste las laag bij meer lagen lassen.
Smeltbad: De vloeibare las.
Smeltlassen: Een lastechniek met warmte, bescherming en meestal een toevoeging.
Smoorspoel: Een instrument om stroompieken te dempen.
Soortelijk gewicht: Het gewicht van 1 cm3 van een stof ten opzichte van hetzelfde volume water.
Spanningsarm gloeien: Het warmte behandelen in een bepaald temperatuur bereik met als doel de door het lassen opgebouwde spanningen te doen afnemen.
Spatverlies: De spatten die naast de las vallen.
Spray-arc: Een verstuivende boog zonder kortsluitingen.
Statische belasting: Continue belasting met vast belasting niveau.
 
T

TIG Lassen: Gasbooglassen met een open boog tussen een niet afsmeltende wolfram elektrode en het werkstuk, Tungsten Inert Gas (Engels GTAW; Gas Tungsten Arc Welding).
Toleranties: De toegestane afwijking van een bepaalde norm (in maten).
Treksterkte: Maximale trekbelasting die een materiaal kan verdragen per mm2 alvorens dit breekt.
Tussenlaag: De lasrupsen welke tussen de grondlaag en de sluitlaag worden gelegd, ook wel vullagen genoemd.
T8/5: De afkoeltijd na het lassen in seconden om van 800 naar 500°C af te koelen, bij veel materialen belangrijk voor uiteindelijke materiaal eigenschappen.

U
Upslope: Het langzaam opvoeren van de stroomsterkte bij het starten met lassen.
 
V

Verticaal: Van boven naar beneden of van beneden naar boven.
Volt: Spanning.
Voortloopsnelheid: De snelheid waarmee het proces zich verplaatst.

W

Warmtebehandeling: Het gecontroleerd uitvoeren van een behandeling op een bepaalde temperatuur met als doel één of meerdere eigenschappen van materialen en/of lasverbindingen te verbeteren.
Warmte-inbreng: De hoeveelheid energie (joule of Kilojoule) welke in een materiaal wordt ingebracht tijdens het lassen per lengte eenheid.
 
Z

Zelfinductie: Het opwekken van een elektrisch veld door een geleider op zichzelf.